14 oktober 2024

BTW nieuws Prinsjesdag 2024

In het regeerprogramma en het Belastingplan, de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord, zijn wat betreft de BTW en overdrachtsbelasting geen grote verrassingen te vinden, maar wel wat meer details.

Afschaffing verlaagd BTW tarief op cultuur, media, logies, boeken en sport per 1 januari 2026

Weinig details over de afschaffing van het verlaagde BTW-tarief (9%) op in het cultuur, media, logies, boeken en sport regeerprogramma, maar daar is al meer informatie over ontvangen via een Kamerbrief Kamerbrief resultaten onderzoek verlaagd BTW-tarief reparatiediensten huishoudapparaten | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl en Antwoorden op Kamervragen over BTW-verhogingen op boeken, cultuur, sport en logies | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl

In het Belastingplan 2025 is voorgesteld om het verlaagde BTW-tarief niet langer toe te passen op cultuur, media, logies, boeken en sport. Vanaf 1 januari 2026 geldt dan het algemene BTW-tarief van 21% voor goederen en diensten in deze categorieën. Wel gelden er enkele uitzonderingen.

BTW op logies

Volgens het regeerkkoord zal het verlaagde BTW-tarief op logies grotendeels worden afgeschaft met ingang van het jaar 2026. Het BTW-tarief voor logies gaat dan van het verlaagde 9%-tarief naar het algemene 21%-tarief. Dit geldt naar verwachting ook voor accommodaties die bijvoorbeeld via AirBnB kortdurend verhuurd worden aan recreanten en voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten. De bekendste verstrekkingen van logies zijn de verhuur van hotelkamers en vakantiehuisjes.

Een onderzoek van ABN AMRO naar de impact van een BTW-verhoging in de logiessector laat zien dat de overheid de BTW-opbrengsten overschat en geen rekening heeft gehouden met bepaalde voorzienbare tegenvallers. Het zou daarom wenselijk zijn dat het kabinet-Schoof, desnoods onder druk van de Tweede Kamer, alsnog besluit tot een impactanalyse.

BTW-tarief logies Het huidige verlaagde BTW-tarief voor kampeerterreinen blijft behouden en is uitgezonderd van de verhoging. Wel valt te verwachten dat door het handhaven van het verlaagd BTW-tarief op het gelegenheid geven tot kamperen nieuwe afbakeningsgeschillen zullen ontstaan in relatie tot de tariefverhoging voor het verstrekken van logies.

Het verhogen van het BTW-tarief leidt ook tot hogere kosten voor de daklozenopvang en Ronald McDonald Huizen. Zij worden hiervoor gecompenseerd met een subsidie via de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

BTW-tarief culturele goederen en diensten

Het BTW-tarief op culturele goederen en diensten stijgt van 9% naar 21% BTW. Dit heeft gevolgen voor (uitlenen van) (e-)boeken, kranten, tijdschriften, (uitlenen van) kunst, maar ook het verlenen van toegang tot musea, podiumkunsten en sportwedstrijden.

Deze tariefsverhoging moet de schatkist meer dan € 2 miljard opleveren. Voor burgers en (niet-aftrekgerechtigde) bedrijven en instellingen zorgt de tariefsverhoging er naar alle waarschijnlijkheid voor dat deze goederen en diensten fors duurder worden. Het huidige verlaagde BTW-tarief voor dagrecreatie zoals attractieparken, speel- en siertuinen, circussen, dierentuinen en bioscopen blijft behouden en is uitgezonderd van de BTW verhoging.

Onderwijsinstellingen verrichten doorgaans BTW vrijgestelde prestaties. Dit betekent dat zij de door hen betaalde BTW niet in aftrek kunnen nemen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor schoolboeken en digitale educatieve informatie. Onderwijsinstellingen in het primair en voortgezet onderwijs zijn verplicht om de schoolboeken en digitale leermiddelen te verstrekken aan leerlingen. De BTW-verhoging hiervoor leidt daardoor in het primair en voortgezet onderwijs tot een lastenverhoging van circa € 50 miljoen per jaar. Naast noodzakelijke uitgaven voor leermiddelen kunnen onderwijsinstellingen er ook voor kiezen om extra-curriculaire activiteiten te organiseren, bijvoorbeeld een bezoek brengen aan een culturele instelling zoals een museum. Bij MBO-, HBO- en WO-instellingen kan de tariefsverhoging ook leiden tot extra lasten bij extra curriculaire activiteiten, maar de mate waarin deze instellingen hier gebruik van maken varieert sterk, waardoor er geen eenduidig beeld geschetst kan worden. De lastenverhoging met betrekking tot de kostenstijging van boeken zal voor een deel landen bij studenten.

Er komt wel een compensatie voor schoolbesturen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs voor 18- ten behoeve van de basisvaardigheden voor de BTW-verhoging op leermiddelen. Dit ten behoeve van het stimuleren van het verbeteren van lezen, schrijven en rekenen.

Let op: Om te voorkomen dat een aanschaf in 2025 voor een goed of dienst in 2026 een tariefsvoordeel oplevert, is opgenomen dat voor het toepasselijke BTW-tarief beslissend is wanneer de dienst wordt verricht. Dit betekent dat de verkoop van een ticket voor een concert dat in 2026 plaatsvindt belast is met 21% BTW, ook indien de ticket in 2025 wordt verkocht.

BTW-tarief sport

De sportvrijstelling in de BTW blijft bestaan. Dit betekent dat bijvoorbeeld diensten van sportorganisaties en sportclubs die geen winstoogmerk hebben, vrijgesteld blijven van BTW. Voor ondernemers met een winstoogmerk zal het verlaagd BTW-tarief worden afgeschaft.

Op dit voorstel is veel weerstand vanuit de branches, dus het is afwachten hoe het wetsvoorstel er uiteindelijk uit gaat zien.

Heffing op plastic per 1 januari 2028

Introductie heffing op plastic. Om plastics circulair te maken, komt er een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. Per 2028 komt er een heffing op plastic. In het najaar van 2024 wordt in kaart gebracht op welke manieren de plastic heffing kan worden vormgegeven en wat de beleidseffecten zijn. Ook wordt gekeken wat mogelijke alternatieve beprijzingsmaatregelen zijn voor het stimuleren van circulair plastic.

Verlaging overdrachtsbelasting voor beleggers in woningen naar 8% per 1 januari 2026

Grootste verrassing in het Belastingplan 2025 voor investeerders in vastgoed is dat het tarief voor de overdrachtsbelasting voor beleggers in woningen pas vanaf 1 januari 2026 in plaats van vanaf 1 januari 2025 naar 8% gaat en geldt alleen voor verhuurde woningen en dus niet voor andere onroerende zaken. Het doel van deze maatregel is om het investeren in private huur, middenhuur en vrije huur aantrekkelijker te maken.

Voor woningen in eigen gebruik geldt momenteel een verlaagd tarief van 2%.

Vervallen verlaagd BTW tarief agrarische goederen en diensten per 1 januari 2025

Het verlaagde BTW-tarief is van toepassing op bepaalde agrarische goederen en diensten. Het gaat dan bijvoorbeeld om pootgoed bestemd voor de teelt van groenten en fruit, rundvee, schapen, geiten en varkens, beetwortelen en rondhout. Een volledige opsomming is opgenomen in Tabel I behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968. Per 1 januari 2025 vervalt voor deze agrarische goederen het verlaagde tarief. Vanaf dat moment is het algemene tarief van 21% van toepassing. Het algemene tarief van 21% gaat met ingang van 1 januari 2025 ook gelden voor het opfokken van dieren en het opkweken van planten. Voor de volledigheid merken wij op dat voor voedingsmiddelen en sierteeltproducten (zoals bloembollen, bloemen en planten) het verlaagde BTW-tarief in stand blijft.

De kleineondernemersregeling (KOR) in de BTW gaat vanaf 1 januari 2025 veranderen

Per 1 januari 2025 wordt de kleineondernemersregeling uitgebreid. Op basis van deze regeling kunnen kleine ondernemers kiezen voor een vrijstelling van BTW op hun omzet zonder recht op aftrek van voorbelasting. De nationale regeling is op enkele onderdelen aangepast om deze beter te laten aansluiten bij de nieuwe Europese regeling. De implementatiewet die in deze wetswijziging voorziet is overigens al door het parlement aangenomen.

De KOR geldt voor kleine ondernemers met een omzet tot maximaal € 20.000 per jaar die belast is met Nederlandse BTW. Als een ondernemer deelneemt aan de KOR, hoeft hij aan zijn afnemers geen BTW in rekening te brengen. De ondernemer kan de betaalde BTW ook niet aftrekken. De KOR is dan ook zeker niet in alle situaties voordelig.

KOR flexibeler: eis 3 jaar verdwijnt

De KOR wordt per 1 januari 2025 flexibeler. Neemt een ondernemer deel aan de KOR, dan moet hij nu deze verplicht drie jaar toepassen. Deze eis verdwijnt per 1 januari 2025. Ondernemers kunnen zich vanaf die datum op ieder moment afmelden, ook als hij al deelneemt. De KOR hoeft niet meer verplicht minstens drie jaar toe gepast te worden.

Ook hoeft een ondernemer vanaf 1 januari 2025 niet meer drie jaar te wachten als hij zich opnieuw voor de KOR wilt aanmelden; deze eis geldt nu nog wel. Vanaf 1 januari 2025 is deze wachttijd beperkt tot de rest van het jaar waarin hij zich heeft afgemeld en het erop volgende jaar.

Tip! Aan- en afmelden voor de KOR kan vanaf 1 oktober 2024 via Mijn Belastingdienst Zakelijk.

KOR en vaste inrichting

Een andere wijziging is dat buitenlandse ondernemers met een vaste inrichting in Nederland de KOR niet meer kunnen toepassen.

Europese KOR

Op basis van de huidige regeling is de KOR beperkt tot in Nederland gevestigde ondernemers, waarbij de omzet in Nederland maximaal € 20.000 mag zijn. Nieuw is dat de regeling ook kan worden toegepast door in een andere EU-lidstaat gevestigde ondernemer. Deze wijziging volgt uit wijzigingen in de BTW-richtlijn, waardoor ook in Nederland gevestigde ondernemers gebruik kunnen maken van deze vrijstelling in andere EU-lidstaten. Hiervoor dient een separaat verzoek te worden gedaan bij de Nederlandse Belastingdienst, en dient per kwartaal een opgaaf te worden gedaan van de omzet. Vanaf 1 januari 2025 is het dus mogelijk de KOR aan te vragen voor EU-landen waarmee een ondernemer zakendoet. De ondernemer bepaalt zelf voor welke EU-landen hij de KOR aanvraagt. De ondernemer hoeft in die landen dan geen BTW-aangiftes te doen. Wel moet hij ieder kwartaal de Nederlandse Belastingdienst een overzicht (opgaaf) verstekken van de omzet die hij in het voorgaande kwartaal in de EU heeft behaald.

Als een Nederlandse ondernemer gebruik wilt maken van de EU-KOR, dan is vereist dat de hoofdvestiging in Nederland ligt. De totale jaaromzet mag maximaal € 100.000 bedragen, opgeteld voor alle EU-landen, inclusief Nederland.

Ook geldt voor de deelnemers de nationale omzetgrens van het EU-land waar ze de vrijstelling willen toepassen. Dit kan variëren per EU-land. In Nederland bedraagt deze € 20.000.

Het op een juiste manier toepassen van de BTW-regels is erg belangrijk. Dit doet u door de administratie zo in te richten dat een volledige en juiste BTW-aangifte kan worden gedaan.

Aanpassing plaats van dienst regels voor virtuele diensten per 1 januari 2025

Momenteel zijn culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve of vermakelijkheidsdiensten belast met BTW op de plaats waar evenementen of activiteiten feitelijk plaatsvinden, ongeacht of de afnemer van deze evenementen of activiteiten zoals trainingen, online conferenties, live sportsessies, fysiek of virtueel bijwoont. Om deze regels te moderniseren wordt per 1 januari 2025 voor virtuele diensten de BTW voortaan verschuldigd in de EU lidstaat waar de afnemer (ondernemer of consument) woont of is gevestigd in plaats van waar deze diensten materieel worden verricht. Daarmee wordt meer aangesloten bij BTW-heffing in de lidstaat van verbruik. Hiermee wordt voldaan aan een onderdeel uit de Europese BTW-tarievenrichtlijn dat Nederland verplicht moest omzetten in de Nederlandse BTW-wetgeving. De implementatiewet die hierin voorziet, is al door het parlement aangenomen.

Voorbeeld B2C virtuele diensten:

Kunstenaar Z is gevestigd in Nederland en verzorgt via het internet vanuit Nederland een interactieve culturele activiteit. Particulier Y neemt virtueel deel aan deze activiteit in de zin dat hij «live» bij de activiteit aanwezig is zonder dat hij daadwerkelijk fysiek aanwezig is. De woonplaats van particulier Y is lidstaat B.

Huidige wetgeving: BTW verschuldigd in Nederland (plaats evenement/activiteit)

Na wetswijziging per 1 januari 2025: BTW verschuldigd in lidstaat B (woonplaats afnemer) → registreren en afdragen in lidstaat B, tenzij registratie Unieregeling en afdracht in Nederland via het éénloketsysteem. Veel Nederlandse ondernemers leveren goederen of verrichten diensten aan afnemers in het buitenland. De BTW-regelgeving bij deze internationale handel is ingewikkeld.

Binnen de EU gelden Europese BTW-regels, maar elke EU-lidstaat heeft weer bepaalde vrijheden met betrekking tot vrijstellingen, BTW-tarieven, factuurvereisten en verslaglegging. En buiten de EU is het zelfs nog lastiger om vast te stellen welke BTW-regels er gelden. Fiscalist Carola van Vilsteren kent als BTW-adviseur en docent de internationale BTW-problematiek als geen ander en weet precies waar ondernemers en hun adviseurs in de BTW-praktijk mee worstelen.

Wijziging regels voor antiek-, kunst- en verzamelvoorwerpen per 1 januari 2025

Een ander verplicht te implementeren onderdeel uit die BTW-tarievenrichtlijn is een wijziging van de aanvullende margeregeling. Deze regeling geldt voor antiek-, kunst- en verzamelvoorwerpen die in Nederland zijn ingevoerd. Door de huidige opzet kunnen EU lidstaten concurrentieverstoringen ervaren. Het werd voor wederverkopers aantrekkelijk om zich te vestigen in EU lidstaten met lagere belastingtarieven voor de invoer, inkoop en doorverkoop van deze goederen. Daarom is het met ingang van 1 januari 2025 niet meer mogelijk om de aanvullende margeregeling toe te passen als de wederverkoper antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen heeft aangekocht tegen een verlaagd BTW-tarief. Wel geldt er een overgangsregeling.

BTW en servicekosten per 1 januari 2025

Bij de levering van nutsvoorzieningen en servicekosten is het vaak de vraag of dit van de verhuur te onderscheiden diensten zijn of dat deze opgaan in de verhuur van de onroerende zaak. In het oude besluit werd een onderscheid gemaakt tussen woningen en commercieel vastgoed waarbij de servicekosten in geval van de verhuur van de woningen meestal het BTW-regime van de vrijgestelde woningverhuur volgden. Bij de verhuur van commercieel vastgoed kon aangenomen worden dat de servicekosten veelal een afzonderlijke prestatie betroffen en waren daardoor belast met BTW.

In het nieuwe vastgoedbesluit wordt dit onderscheid niet meer gemaakt en is bij servicekosten ook voor woningen sprake van een van de verhuur te onderscheiden prestatie indien de huurder vrij is om zijn leverancier te kiezen en/of zelf zijn verbruik kan bepalen. Dit is een inhoudelijke beleidswijziging. Het is toegestaan dat tot 1 januari 2025 de lijn uit het oude besluit wordt gehanteerd. Vanaf 1 januari 2025 moet gehandeld worden volgens het nieuwe vastgoedbesluit.

Het is raadzaam om:

  • Per huurovereenkomst te beoordelen welke servicekosten worden doorberekend

  • Na te gaan of sprake is van zelfstandige BTW-belaste prestaties of prestaties die het

  • BTW-regime van de verhuur volgen

  • Tijdig in gesprek te gaan met huurders over de wijzigingen

Deze veranderingen kunnen grote gevolgen hebben voor de BTW-positie van verhuurders en de kosten voor huurders. Het is daarom belangrijk om de impact van deze wijzigingen goed te analyseren en waar nodig tijdig actie te ondernemen.

Herziening kostbare diensten per 1 januari 2026

Vorig jaar is al een aantal wijzigingen voorgesteld met betrekking tot vastgoed. Een aantal van deze onderwerpen zijn op Prinsjesdag verdere uitgewerkt.

De Wet op de omzetbelasting 1968 voorziet in herziening van de in aftrek gebrachte BTW als het gebruik van onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen wijzigt. Hetzelfde geldt voor roerende zaken waarop kan worden afgeschreven. Diensten vallen buiten deze regeling. De BTW-richtlijn biedt de EU lidstaten de mogelijkheid om vooraftrek te herzien op diensten die de kenmerken hebben van investeringsgoederen.

In het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld de herzieningsregeling per 1 januari 2026 uit te breiden tot diensten aan onroerende zaken, zij het dat een drempelbedrag van € 30.000 wordt gehanteerd om een juiste balans te vinden tussen het beoogde effect van de maatregel en de uitvoeringslasten. De wetgever wil hiermee belastingbesparende structuren met kortdurende verhuur tegengaan.

De consultatieversie van het wetsvoorstel heeft tot veel commentaar geleid, zowel ten aanzien van de doelmatigheid (aanvullende administratieve lasten) als vanwege de juridische houdbaarheid (ten opzichte van Europese regels). Vanuit het Ministerie van Financiën is hierop nog geen terugkoppeling gegeven.

Het Ministerie van Financiën werkt al een tijdje aan een BTW-herzieningstermijn voor onderhoud en verbouwingen aan vastgoed. In de Eindejaarsregeling 2024 die ter consultatie is gegaan, wordt een en ander verder toegelicht.

De Belastingdienst ziet in de praktijk regelmatig dat verbouwde of getransformeerde woningen korte tijd short-stay (BTW-belast) worden verhuurd, zodat de BTW op de verbouwing of transformatie kan worden teruggevraagd – waarna de woningen regulier, BTW-vrijgesteld worden verhuurd;

In de Eindejaarsregeling staat dat de Belastingdienst dit bestrijdt waar mogelijk. Wij zien in de praktijk dat de Belastingdienst onder andere onderzoekt of lokaal een vergunning voor shortstay verhuur noodzakelijk is, en of die is verleend.

Er wordt een BTW-herzieningstermijn voorgesteld vanaf 1 januari 2026 voor diensten aan vastgoed die meer dan € 30.000 per dienst kosten én het vastgoed bovendien “meerjarig dienen”. Voor het onderscheiden van individuele diensten wordt aangesloten bij de contractuele werkelijkheid, tenzij diensten kunstmatig worden opgeknipt om onder de drempel van € 30.000 per dienst te blijven.

De herzieningstermijn start na oplevering c.q. ingebruikname van de verbouwing/transformatie, loopt de rest van dat kalenderjaar – en de vier kalenderjaren daarna. In die vier jaar moet per jaar 20% van de teruggevraagde BTW worden herzien als het gebruik wijzigt van BTW-belast naar BTW-onbelast. De in aftrek gebrachte BTW van verbouwingen en onderhoudsdiensten moet dus kort gezegd gedurende 5 jaar worden gevolgd en bij wijziging in gebruik worden gecorrigeerd. Deze herzieningsverplichting ziet niet alleen op verbouwingen, maar ook op herstel- en onderhoudswerkzaamheden. Voor grote (monumentale) panden kan die verplichting betekenen dat er per pand tal van verschillende BTW-herzieningstermijnen gaan lopen.

Dit laatste lijkt strijdig is met het Unierecht voor zover zij betrekking heeft op diensten aan onroerende zaken die geen investeringskarakter hebben, zoals herstel en onderhoudswerkzaamheden. Ook in het Drebers-arrest van het Hof van Justitie EU staat dat een herziening op diensten aan onroerende zaken alleen is toegestaan voor diensten met een investeringskarakter.

Het cashflowvoordeel – eerst alle BTW terug kunnen vragen en op een later moment weer moeten afdragen – blijft ook met deze maatregel bestaan.

Short-stay verhuur als business model voor ondernemers die zich hier langjarig op richten blijft dus bestaan. Een alternatief (short-stay koppelen aan een laag, maximaal aantal nachten) heeft het niet gehaald.

Wijziging platformeconomie per 1 juli 2027

De EU stelt voor om met ingang van 1 juli 2027 een maatregel in te voeren om bepaalde platforms verantwoordelijk te maken voor BTW. Dit geldt voor platforms in de sectoren verhuur van toeristische accommodatie voor korte duur zoals AirBnB en personenvervoer zoals Uber. Indien de onderliggende leverancier geen BTW in rekening brengt, moeten platforms verplicht BTW in rekening brengen. Het platform zal BTW heffen over de onderliggende levering omdat het geacht wordt de prestatie aan de afnemer te verrichten. De levering van de onderliggende leverancier aan het platform wordt beschouwd als “vrijgesteld” zonder recht op aftrek van BTW. Het doel van deze maatregel is om de ongelijke BTW-behandeling en concurrentieverstoring in deze sectoren weg te nemen.

Uitbreiding één BTW-registratie vanaf 1 juli 2027

Om de BTW-nalevingskosten en de administratieve lasten van grensoverschrijdende handel binnen de EU te verlagen zullen het éénloketmodel (hierna: OSS) en de verleggingsregeling worden uitgebreid. De EU stelt voor om een verplichte verleggingsregeling voor leveringen van goederen en diensten voor alle B2B-leveringen in te voeren. De OSS wordt uitgebreid tot B2C-leveringen van goederen binnen de EU door EU-bedrijven. De bedoeling is dat dit ingevoerd gaat worden per 1 juli 2027.

Digitale rapportage en E-facturatie per 1 juli 2030

De EU stelt voor om met ingang 1 juli 2030 een digitale rapportageverplichting en e-facturatie voor alle intracommunautaire B2B-prestaties in te voeren. Dit voorstel kan helpen bij het efficiënter en nauwkeuriger indienen van BTW-aangiften en het verminderen van administratieve lasten. Het facturatieproces kan op die manier sneller plaatsvinden. Daarnaast zorgt de digitale rapportage voor een betere transparantie en toegankelijkheid van BTW-gerelateerde gegevens. Hiermee streeft de EU naar een snelle opsporing van intracommunautaire BTWfraude om het “BTW-gat” (dat de gederfde of niet gemelde BTW-inkomsten) te dichten.

Dit is een ongekende hervorming die tot doel heeft de BTW-aangiften in elektronisch formaat op intracommunautair niveau te harmoniseren. Het nieuwe systeem introduceert de real-time elektronische aangifte van belastinginformatie via elektronische facturatie.

Het ViDA-voorstel heeft betrekking op:

Wijzigingen in de definitie van e-factuur vanaf 1 juli 2030: PDF, word, excel of andere ongestructureerde factuurbestanden worden niet geaccepteerd, alleen “authentieke” (gestructureerde) e-facturen om DDR mogelijk te maken.

Vanaf 1 juli 2030 wordt e-facturering de norm: Gestructureerde e-facturen worden het standaardsysteem voor het uitreiken van facturen. E-facturering wordt verplicht voor IC-transacties en EU lidstaten krijgen meer flexibiliteit om een nationaal e-factureringssysteem in te voeren.

De Opgaaf ICP wordt vanaf 1 juli 2030 vervangen door de digitale rapportageverplichting (DRR) voor intra-EU transacties.

Harmonisatie van huidige en toekomstige rapportagesystemen voor binnenlandse transacties vanaf 1 juli 2030.

Pre-validatiemodellen worden niet langer geaccepteerd (nationale modellen zullen moeten voldoen aan het ViDA-regelgevingskader), wat betekent dat bedrijven hun huidige oplossingen zullen moeten (her)evalueren.

Het tijdschema is onzeker en de verschillende EU-lidstaten hebben uiteenlopende opties voor verschillende aspecten van het voorstel. Dit heeft de meeste Europese landen er niet van weerhouden om e-facturering tussen particuliere bedrijven al te reguleren. Ondernemers en softwareleveranciers moeten zich voorbereiden op deze veranderingen door hun boekhoudsystemen aan te passen. Ook moeten ze zorgen dat ze elektronische facturen voor intracommunautaire transacties kunnen uitreiken en verwerken.

Samenloopvrijstelling geblokkeerd bij aandelentransacties per 1 januari 2025

Met ingang van 1 januari 2025 wordt toepassing van de samenloopvrijstelling geblokkeerd bij verkrijging van aandelen in een vastgoedlichaam. Deze wetswijziging is vorig jaar al aangenomen en moet het BTW-voordeel bij een vastgoedaandelentransactie bestrijden dat kan ontstaan wanneer het vastgoed wordt gebruikt voor BTW-vrijgestelde doeleinden.

De regeling bestrijkt geen gevallen waarin de onderliggende onroerende zaak gedurende minsten twee jaar na de aandelenverkrijging voor ten minste 90% voor BTW-belaste activiteiten wordt gebruikt. Als het vastgoed in de vennootschap voor minder dan 90% voor BTW-belaste prestaties wordt gebruikt (zoals bij de verhuur van woningen of vastgoed in de onderwijs- of zorgsector), is de verkrijging van de aandelen belast met 4% overdrachtsbelasting.

De samenloopvrijstelling blijft van toepassing op indirecte verkrijging van dergelijke onroerende zaken via een aandelentransactie. Overige verkrijgingen zullen worden onderworpen aan een verlaagd tarief van 4%. Ook is er voorzien in overgangsrecht.

Reden voor het wetsvoorstel is het bestrijden van niet-heffing van BTW en overdrachtsbelasting bij verkrijging van aandelen in een vastgoed-bv met daarin nieuw gebouwd onroerend goed.

Kavelruilvrijstelling overdrachtsbelasting wordt aangescherpt per 1 januari 2025

Vorig jaar is al een aantal wijzigingen voorgesteld met betrekking tot vastgoed. Een aantal van deze onderwerpen zijn op Prinsjesdag verdere uitgewerkt.

De splitsingsvrijstelling beoogt dat de overdrachtsbelasting geen belemmering vormt voor ondernemingen die willen herstructureren. De voorwaarden van de vrijstelling worden nu aangescherpt. Reden hiervoor is het voorkomen van herstructureringen van ondernemingen enkel met het oog op het kunnen verkopen van vastgoed aan derden zonder heffing van overdrachtsbelasting. In dergelijke situaties wordt bij overdracht van onroerend goed in het kader van een splitsing de splitsingsvrijstelling toegepast, waarna de bij de splitsing verkregen aandelen verkocht worden aan een derde. Indien de verkrijging van die aandelen door de derde niet belast is met overdrachtsbelasting (want er is geen sprake van een onroerendezaakrechtspersoon) drukt er in het geheel geen overdrachtsbelasting. Bij een directe verkoop zou er echter wel overdrachtsbelasting drukken.

De vrijstelling kan met ingang van 2025 niet langer worden toegepast op de verkrijging van woningen of rechten waaraan deze zijn onderworpen. Andere opstallen komen alleen nog in aanmerking voor de vrijstelling als zij voor ten minste 90% bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw geëxploiteerd worden (de landbouweis). Bovendien geldt een voortzettingseis gedurende tien jaar.

Hierbij gelden wel enkele uitzonderingen, bijvoorbeeld voor onbebouwde grond.

Het kabinet wil met deze aanpassingen voorkomen dat de kavelruilvrijstelling enkel wordt gebruikt voor het behalen van fiscale voordelen

Auteur

Carola van Vilsteren, eigenaar van Vilsteren BTW advies. Volg Carola ook voor het meest recente nieuws omtrent BTW.

Lees verder